Geplaatst op maandag 18-09-2017
De gewasgroei is meer gebaat bij een kleine hoeveelheid goede drijfmest dan bij een grote hoeveelheid van mindere kwaliteit. Dat zegt Peter van Hoof, zelfstandig onderzoeker bodemkringloop. Van Hoof roept melkveehouders en akkerbouwers op om het bodemleven te laten meewerken aan de voeding van het gewas.

Peter van Hoof sprak vorige week op een symposium over bodem, mest en voedselkwaliteit op het bedrijf van Erik Valk in Broekland. „Bodemleven is de beloning voor de boer die het goed doet”, is de stelling van Van Hoof. Hij zette een paar basisbegrippen over bodemleven op een rij en illustreerde zijn stellingen met metingen die hij deed op de bedrijven van Valk en zijn buren de familie Overmars.

Voor een gezond bodemleven is volgens Van Hoof allereerst een goede zuurgraad van belang. „Optimaal is iets boven de pH-waarde 7. Is het zuurder dan domineren de schimmels. In een alkalisch milieu (basisch) zijn de bacteriën dominant.” In eerste instantie gaat Van Hoof er vanuit dat een rijkere betere grond een hoger gehalte aan wateroplosbaar plantenvoedsel bevat. Toch wil hij dat laatste nuanceren.

Van Hoof vertelt over een bezoek aan een Drentse teler, nu jaren geleden. „Het bedrijf lag op een arme zandgrond. We gingen er dus op basis daarvan vanuit dat het gewas hier niet zou groeien, maar we zagen dat het dat wel deed.” Het was een ‘eyeopener’ voor de bodemexpert. Het draait erom dat de bodem een gunstig groeimilieu wordt met een actief voeding leverend microleven, was zijn conclusie.

Een ideale bodem maakt weinig voedsel wél beschikbaar voor de plantengroei. De afbraak van oogstresten en mest resulteert in gewasgroei en opbouw van humus. Lucht in de bodem en goede waterverdeling spelen volgens Van Hoof een hoofdrol. Over land met weinig leven zegt hij: ‘Hier groeit het alleen met kunstmest’.

Concentratie van mest
Van Hoof vergeleek de reacties van de bodems van Valk en Overmars bij veel en weinig mest. Hij berekent dat de 25 ton mest in de stroken waar het in de grond gebracht wordt heel geconcentreerd op het land komt. „Eigenlijk geef je op de stroken 100 kuub per hectare en daartussen niks.” Het is een stevige dreun voor het bodemleven om zoveel mest te krijgen. Daarom onderzocht hij de activiteit van het bodemleven vlak voor de mestgift, twee uur daarna, twee dagen erna en acht dagen erna.

Erik Valk is een kringloopboer die mest bovengronds geeft en zeer intensief bezig is met de kwaliteit van de mest en het voer op zijn bedrijf. Overmars valt in de groep boeren die daar minder mee bezig is, maar wel geïnteresseerd is in de andere aanpak. Hij zegt de vruchten te willen plukken van de kennis die uit het vergelijkende onderzoekje komt.

Snel herstel
Van Hoof ontdekte dat het bodemleven op de bemeste strook op het land van Overmars stopt. Vanuit de niet bemeste delen van het land herstelt het bodemleven zich in de volgende dagen. Op de plaats waar de mest terecht komt blijft een afname van het bodemleven meetbaar en tussen de stroken is de activiteit na meerdere dagen gelijk gebleven.

Dezelfde hoeveelheid drijfmest (25 ton) blijkt op de grond van Valk voor meer vrijkomende plantenvoeding te zorgen, maar wat vooral opvalt is dat bij de lagere dosis mest (15 ton) het bodemleven meer voeding vrijmaakt en de plant in een stijgende lijn van nutriënten blijft voorzien. Het bodemleven herstelt op het bedrijf van Valk veel sneller en zelfs met 9 kuub mest zo goed dat het voor een veel betere benutting van de mest zorgt.

Bovengronds
Een tweede vergelijking deed Van Hoof met bovengronds uitrijden van de drijfmest. Met 15 kuub drijfmest bovengronds krijgt Valk de meeste actieve micro-organismen in zijn bodem. Van Hoof: „Een correcte, kleine dosering van de mest geeft het meeste bodemleven. Je zou wel gek zijn om meer te geven, want je geeft dan meer en krijgt minder terug.”

De conclusie van de bodemonderzoeker is dat het bovengronds uitrijden van een goede rijpe mest en een matige dosering het bodemleven en daarna de planten het beste voedt.

Tekst: Jorg Tönjes
Bron: melkvee.nl