Minimaal 65% eigen eiwit, hoe doe je dat?

Wat zijn de gevolgen van het plan voor minimaal 65% productie van eigen voereiwit op melkveebedrijven? Welke (vergaande) aanpassingen zijn nodig?

Samengevat betekent de eis het volgende:

  • 24% van de bedrijven heeft voldoende eigen eiwit
  • Dat stijgt naar 46% als ook buurtaankoop meetelt
  • Gevolgen plan voelbaar vanaf 15.000 kilo melk per hectare
  • Vanaf 20.000 kilo combinaties van maatregelen nodig
  • Grootste impact op niet-derogatiebedrijven met veel mais

Dit kun je doen om aan de eis te voldoen
Zo verhoogt deze melkveehouder het aandeel eigen eiwit

In 2025 moet de Nederlandse melkveehouderij 65% van de eiwitbehoefte van eigen land of uit de buurt halen. Dat is een van de belangrijkste eisen uit de aanbeveling van de Commissie Grondgebondenheid van LTO en NZO. Het uiteindelijk doel is om de veehouderij in 2040 grondgebonden te hebben.

Lees ook: Dit moet je weten over grondgebonden melkvee

De impact van deze eis is groot. Uit een analyse door Wageningen UR (WUR) van 600 melkveebedrijven uit de Vruchtbare Kringloop Achterhoek en Overijssel blijkt dat 24% van de bedrijven voldoet aan de 65%-eis op basis van eigen teelt. Het geeft een goed beeld van de situatie, maar is wel gebaseerd op bedrijven uit Oost-Nederland. Als daarbij aankoop van ruwvoer binnen 20 kilometer wordt geteld, voldoet 46%.
Artikel gaat verder onder grafieken en foto‘s

Inclusief aangekocht eiwit voldoet 46% van de melkveehouders aan de eis van 65% eigen eiwit. Intensieve bedrijven voldoen vaak niet aan de eis. Het omslagpunt ligt rond 17.000 kilo melk per hectare.

Niet verwonderlijk geldt dat hoe intensiever een bedrijf is, hoe lastiger het is om aan de 65%-eis te voldoen. Zo hebben de bedrijven met minder dan 45% eiwit (inclusief aankoop) ruim 40.000 kilo melk per hectare. Dat loopt af naar circa 15.000 kilo per hectare bij de bedrijven die meer dan 80% eigen eiwit hebben. Op de grens van 65% eiwit zitten de bedrijven met 20.000 kilo melk. “Intensiteit is absoluut de belangrijkste gemene deler”, aldus Gerjan Hilhorst, onderzoeker bij de WUR.

Verder valt de enorme spreiding binnen dezelfde intensiteit op: tussen 15.000 en 25.000 kilo melk per hectare varieert deze van 50 tot meer dan 80% eiwit van eigen grond plus aankoop. Bij minder dan 10.000 kilo melk wordt 65% meestal wel gehaald; boven de 30.000 bijna niet meer. De grote variatie binnen dezelfde intensiteit maakt het enerzijds lastig om de gevolgen per intensiteit in beeld te brengen. Aan de andere kant geeft volgens Hilhorst wel aan dat er veel mogelijkheden zijn om het aandeel eigen eiwit te verhogen.

De intensiteit en percentage eigen eiwit van 600 bedrijven. Binnen intensiteit zit grote spreiding.

Hoge gronddruk

De impact van het eiwitplan is dus sterk bedrijfs- en regioafhankelijk. De grootste gevolgen zijn voor de intensieve bedrijven met relatief veel mais in het rantsoen. Dat verwacht ook Frans van de Wijdeven, adviseur melkveehouderij voor PPP Agro in Zuid-Oost-Nederland. “Met name in het Zuiden doet een deel van de veehouders het zonder derogatie en heeft dus ook nog een groot deel mais op eigen grond.”

Op basis van de huidige kennis onderscheidt het adviesbureau 3 categorieën.

  1. Op bedrijven met minder dan 15.000 kilo per hectare is er weinig aan de hand; op een uitzondering daargelaten hoeven deze bedrijven niets te doen.
  2. De 2de categorie heeft een productie van 15.000 tot 20.000 kilo per hectare. Deze (vaak derogatie-)bedrijven voldoen in de meeste gevallen met eenvoudige maatregelen aan de 65%-eis. “Het is de puntjes op de i zetten”, zoals Van de Wijdeven het omschrijft. Denk aan afspraken maken met buurtbedrijven, wat meer gras van eigen grond, teelt van eiwitgewassen of grasklaver, wat schuiven in het rantsoen met gras, mais en krachtvoeders/bijproducten. Ook kunnen ze werken aan het verhogen van de eiwitefficiëntie zodat het ruweiwit in het rantsoen omlaag kan zit soms nog wat muziek.
  3. De impact is het grootst op bedrijven met meer dan 20.000 kilo melk. Een deel kan het af met eenvoudige maatregelen; bij anderen zijn forse ingrepen nodig in de bedrijfsvoering. Met name de intensieve (niet-derogatie) bedrijven met veel mais en hoge producties per koe zullen in het rantsoen aanpassen moeten doen. “Dat kan ook vragen naar een ander optimum in melkproductie per koe.” Ook minder of geen maisteelt, jongvee van het bedrijf of koop of huur van grond zijn opties. “Vaak zal een combinatie van maatregelen nodig zijn.”

Het lastige in de intensieve regio’s is dat er al een hoge gronddruk is. Het is de vraag of verhuurders van grond of verkopers van ruwvoer voor meerdere jaren afspraken willen maken, en natuurlijk tegen welke kosten. Er zit nog een adder onder het gras; het LTO/NZO-plan eist dat aankoop bij buurtbedrijven alleen telt als bedrijven meer dan 50% ruwvoer van eigen grond hebben.

Snijmais past en rekent goed in rantsoenen. Te veel van dit energierijke product pakt voor een deel van de bedrijven slecht uit in het eiwitplan. – Foto: Anne van der Woude

‘Draai de eiwitnorm om: maximaal 35% aankopen’

Als het LTO/NZO-plan in deze vorm wordt uitgevoerd moet dus een deel van de veehouders fors aan de bak. Eén geruststelling: ze hebben nog 7 jaar de tijd om daaraan te werken.

Toch heeft Johan Temmink, specialist mest en mineralen bij ForFarmers, zorgen. Temmink is betrokken bij de Vruchtbare Kringloop en ziet daardoor de moeilijkheden. “Vooral de invulling van buurtcontacten is belangrijk voor wat er mogelijk is. Veel bedrijven betrekken

nu al ruwvoer uit de regio en dat loopt soepel. Ik vraag me af of deze verkopers wel 3-jarige contracten willen afsluiten.” De grond telt alleen mee als er een gebruikerstitel op zit en de maximaal 20 kilometer van het bedrijf ligt. Ook de administratie en controle hiervan is nog een hele opgave.

Veel beter is volgens Temmink om de eiwitnorm om te draaien: een bedrijf mag maximaal 35% van het benodigde eiwit via krachtvoer en bijproducten aankopen. Hij gaat er dan van uit dat veruit het grootste deel van het ruwvoer in de buurt wordt gekocht.

Ook voorziet hij negatieve effecten van de regeling op de efficiëntie op intensieve bedrijven met veel zetmeel. Dat is ook ongunstig voor uitstoot van broeikasgassen. Verder kunnen veehouders met stikstofruimte de bemesting tegen het licht houden, wat ongunstig kan zijn voor de mineralenuitstoot.

Voldoende eiwit van eigen land of aangevoerd uit de regio is belangrijk in het nieuwe plan van LTO/NZO. Veel bedrijven moeten iets aanpassen. – Foto: Ronald Hissink

Dit kun je doen om aan de eis te voldoen

Om aan 65% eiwit van eigen bedrijf en uit de regio te komen hebben veehouders meerdere mogelijkheden, van eenvoudige tot ingrijpende. Op intensieve bedrijven zal vaak een combinatie nodig zijn.

  • Verhogen van de grasproductie per hectare op de eigen percelen.
  • Overschakelen op een gewas met een hoge eiwitopbrengst. Dat kan met klaver in grasland maar ook met nieuwe gewassen voor de veehouderij zoals soja, veldbonen of lupinen.
  • Verhogen van het aandeel gras in het rantsoen ten koste van snijmais en/of krachtvoeders.
  • Verbeteren van de stikstofefficiëntie van het bedrijf, zowel in de bodem als bij de koeien. Daardoor kan het rantsoen toe met minder eiwit via krachtvoer en bijproducten.
  • Aankoop van ruwvoeders binnen een straal van 20 kilometer van het bedrijf, met een contract voor drie jaar.
  • Laten zakken van de melkproductie per koe waardoor het aandeel energie in het rantsoen omlaag kan.
  • Uitbreiden van het grondareaal door aankoop of huur.
  • Afstoten van jongvee en/of verkleinen van de veestapel.